I, Erzählende Schriften 34, Spiel im Morgengrauen. Novelle, Seite 30

im Mor
rauen
fen
box 6/1
34 Spiel
egnsche Gercretn

Duitsche Letteren.
ARTHUR SCHNITZLER. SPIET, in4 MondENcRAuEN. (Berlijn.
S Fischer).
Men is een ordentelijk jong officier, maakt niet
meer schulden dan men betalen kan, speelt niet
hooger dan men verliezen kan, „cen jonge, niet al te
elegante officier, maar riizig, nog al aardig, niet on¬
aangenaam om te zien voor de jonge dames nit de
meest verschillende kringen“. En achtenveertig nur
later niets meer, dood.
Wat daartusschen gebeurd is, had tragisch kunnen
ziin, indien een ander het verteld had. Obstfelder,
dien u zich niet herinnert, maar die in Net Kruis
cen vertwijfeld boekje geschreven beeft, d.t vergetel¬
heid niet doodte zou u na deze acht-en-veertig nur
gebroken, doorwond verlaten hebben. Maar Schnitzler
breekt niet, wondt niet: hij kijkt maar en vertelt pre¬
uit kon brengen — als vragend: „„'t Is toch niet te
eies wat hij ziet. Vertelt het alsof het hem noch n
weinig? Wat had je dan eigenlijk verwacht? Dui¬
dets aanging, wat daar gebeurde. Gaat het ons iets
Van jou heb ik er toen maar tien
zend gulden! —
aan? Het zijn immers maar menschen. Misschien heh¬
gehad, weet je nog!““ Hij deed een paar stappen naar
ben zij gedacht, gewild, berouwd. Maar misschien is
haar toe. Leopoldine bleef rustig aan de deur staan.
het heelemaal „zoo geloopen“. Voorbij alle bewust¬
Nu greep hij met een brunske beweging naar het
beid, onberaamd en onherstelbaar.
bankbiljet, frommelde het ineen, zijn vingers trilden,
Ja, als we dat wisten: als die mensehen, als dat mom
het leck dat hij haar het geld voor de voeten zou
hunner gedaanten was gaa##ven, doorgebrand was
werpen. Toen liet ze de deurknop los, kwam naar
door de bewogenheden der ziel, ja dan...... Dan had
hem toe, bleef oog in oog met hem staan. „ „Het is geen
er nog van allerlei kunnen gebeuren, al naar mate de
verwijt'“ zeide zij. „ „Er kwam mij toen ook niet
schildering naiever of verdiepter ware geweest. God
meer toe. Tien gulden — was immers genoeg, ie veel
was in ons wakker geworden en zou gericht hebben
zelfa.“* En het oog nog dieper in het zijne: „ „Om
over goed en kwaad, toen de dingen nog ecnvondig
nauwkeurig te zijn, precies tien gulden teveel.?“ Hij
sehenen — onze zelfverheffing. Maar tocn de waar¬
keek haar strak aan, sloeg de oogen neer. begon te
beid verwikkelder, milder werd, kwam een weeé
begrijpen. „„Dat kon ik niet weten.““ kwam het
smaak op onze lippen, het bloedend besef van ge¬
toonlocs van zijn lippen. —
„Toch wel' “, ant¬
meene schuld — de zelfvernedering.

woordde z1j.200 moeiljjk was het niet.“
Niets van dat alles. Alle dingen in Schnitzler’s ver¬
Was er geen zachte liefde vóör geweest en die
haal bewaren angstvallig den „buitenschijn', Dat doen
nacht het begeerig lustspel van haar verjaarde wraak?
zij zeifs in Fräulein Else, die schijnbare belijdenis
Of doorwondde zij zichzelf met het ploegend
der ziel. Daar ook doorbreekt de ziel nict opper¬
bewustziin, dat zij, die wilde ziin „van niemand af¬
machtig en klaar de dubbelzinnige lichameljjkheid.
hankelijk, als — een man“, zwak en klein in hare
Het is de haast apeelsche beschrijving — want
liefde zich toch weer gelaten had aan dien nóóit
Schnitzler wéét oorzaak en doel — van het stum¬
begrijpenden man? Men verwachte van Schnitzler
perig, armzalig tasten van buiten af naar dat geheim¬
daar geen antwoord op. Zijn problemen zijn niet
zinnige, onnitsprekelijke ding, dat de ziel is, zonder
van psychologischen, maar van mathematischen
döör-tastendheid. En als het verhaal uit is, weet
aard: mathematisch zuiver lost hij het psyehologische
men niet: was het de paradox harer kuischheid, die
probleem in de reactie op. Hoe? Dat is het geheim
voor aller oogen den mantel van haar naakte leden
der ziel. „Hoe hij zich er ook tegen verzette, begon
valllen liet; toch demi-vierge? Men heeft alleen maar
hij in het diepst van zijn ziel een verborgen en toch
aandachtig geschouwd naar de stroomlijnen van cen
onontkoombare gerechtigheid te speuren, die, voor¬
dier versnellingen van het lot (vooral niet tragisch:
bij het armzalig avontunr, waarin hij gestrikt was,
het is maar cen woord), waarin cen mensch
in zijn binnenst wezen Freep.' Maar dat woord ge¬
ondergaat. En wie zich ten volle rekenschap geeft van
rechtigheid is van luitenant Kasda, niet van Sehmtz¬
datgene wat hem in Schnitzler’s verhalen boeit, wéét
ler. Wat Kasda als gerechtigheid ervaart aan zich¬
dat het niet het verhaal, maar deze onverzettelijkheid
zelf, — was de strenge liefde van dit woord
van het gebeuren, deze physische geometrie, is, die
misschien de sublimeering der gevoelens van ecn, die
hem bedwingt. — Misschien moet men van wiskunde
zich gaat verdoen, omdat hij ccn eereschuld niet op
houden om heelemaal op Schnitzler gesteld te zijn.
tid betaalt? — is voor Schnitzler resultante van
Ik kan niet het heele verhaal navertellen. En toch
krachten, die gerechtigheid kan zijn of ook niet kan
zou dat moeten om u, lezer. den dwang van zuiver¬
ziin, belacheljjk of tragisch, „cenwig of eenmaal“,
heid dezer lotsconstructie te laten voorvoelen. Dwang.
määr resultante. En niets meer.
die pas volkomen wordt, door de strikte detaileering
Ik heb kort geleden al ecns gezegd, dat me dat
van den schrijver, waaraan ik heelemaal geen recht
in Schnitzler zoo vasthondt: dat doorgronden van de
kan doen. Hoe wordt die luitenant Kasda dien Zon¬
ziel, zonder verraad harer geheimenissen. Deze ob¬
dag door het lot met kleine streekjes naar zich toe¬
jectiviteit. Dit beroepsgeheim als het ware. Dat
gebarkt! Eigenlijk was alles wat hij van den dag
boeide me ook nu. Voorbij het verhaal. Hij laat geen
gehoopt had, dat de familie Kessner hem ten eten
enkele illusie, dat gij luitenant Kasda, Leopoldine
zou houden; een beetje om juffrouw Kessner en
nu kennen zondt. Zij blijven zo0 vreemd, als alle dui¬
cen beetje meer om het lekkere maal. Maar voor de
zenden op een of twec na ons voor het leven vreemd
dag aanbreekt valt hem een vroegere kameraad op
blijven en wij voor hen. En wij weten van hen even¬
het Jiff: hij moet duizend gulden hebben om een
veel als we van alle duizenden kunnen wetch, in¬
kastekort aan te zuiveren voor mörgen gecontro¬
andacht
dien we maar
IOPIRBETN
Kontler