Faksimile

Text

pessimistische waarheid van den inhoud herinneren de
beste van Schnitzlers spreuken aan die van den ouden
pessimist. Hoewel lang niet alle aphiorisien van
Schnitzler de waarde hebben en de algemeene geldig¬
heid van die van den Franschman ziin er enkele onder
die aan beknoptheid en sierlijkheid, hooge dichter¬
lljkheid en pathos paren, zooals dit bij Nietzsche en
ook bij de oude Bijbeische moralisten het geval is maar
zelden bij de meer nuchtere Franschen: „Geljjkheid van
streven bindt U met touwen aan elkander, geljjkheid van
noodlot snoert U met koorden aan elkander, gelijkheic
van verantwoordelijkheid smeedt U met ketenen aan
elkander vast“
We hebben er typisch pittige en satyrische uitspra¬
ken als deze: „Houdt van Uw verrestaanden zooals U
Uw naaste niet mag lijden. dan zal er misschien eenmaal
vrede op aarde ziin“. Maar ook zuiver humane als deze:
„Klagen? Neen, handelen! Beklagen? Neen, helpen!
lanklagen? Neen verbeteren!“
Sommige dienen de theoretische zedenleer: „Zelfover¬
winning, verlangen te begriipen en opofferingsgezindheid
zün de eenige werkellike deugden onder al die welke
men 200 pleegt te noemen. Want slechts in hen werkt de
wil'.
Nog andere typeeren afzonderliike menscheliike ka¬
rakters of afzonderliike eigenschappen, zooals deze waar¬
in de smart van hem die men den dilettant noemt en
die in de laatste heift der vorige eeuw en tegenwoordig
nog zooveel voorkomt zich uit: „God beware ons voor
het „begrüpen“ (zich kunnen indenken). Het ontneemt
den toorn zün kracht, onzen haat ziin waardigheid, on¬
ze wraak den lust en ook nog onze herinnering de zalig¬
heid.
Deze kleinere, voor de meeste lezers misschien de be¬
langrükste aphorismen, nemen toch de kleinste plaats
in dit werkje in. De grootere fragmenten over meer
metaphysische vragen, over sociale en politieke, over
artistieke en litterafre beslaan het grootste gedeelte der
bladsliden. Ik geloof dat Schnitzler als moralist nog in¬
teressanter is dan als metaphysious. Hi is een twifelaar.
die de apologie van den twifel schrifft. Niet den twiifel
als zacht oorkussen (Montaigne) verdedigt hil; dit is
ziin twisfel niet. Integendeel, hü kan niet dulden dat zün
tegenstanders meenen dat hil zich op zoo'n vat goed¬
koope manier van de metaphysische problemen afmaakt.
Maar hij meent dat in het metaphysische twijfel en ge¬
loof samenvallen en dat de metaphysische vraag den
geloovige (dus volgens de wereld den twijfelaar) karak¬
teriseert en het metaphysische antwoord den domme.
Men stelt den hemel vragen en die vragen zijn ons
geloof. Maar die zich zelf een antwoord wrocht en dat
koestert heeft reeds geen verbinding meer met de eeuwig¬
heid. Schnitzler schuwt het moderne dweepzieke geco¬
quetteer met den godsdienst. Ook het vage hierin hin¬
dert den kunstenaar, die helderheid en reinheid van
vorm onvoorwaardeljjk eischt van alles. wat zich bedient
van het edele instrument: woord.
Ook de wiisbegeerte als vruchtbare wetenschap bestridt
Schnitzler: „De wiisbegeerte vermag in laatste instan¬
tie niets dan tautologieen (vanzelfsprekendheden) uit te
spreken: wil 2i meer doen dan begint in het gunstig¬
ste geval de verbeeldingskunst, in het onverschillige het
geklets, in het ergste geval de dogmatiek.
Ook over het vraagstuk van den vrlen wil en der
determinatie ziin er in dit boekje vele gedachten te
vinden. Het lijkt me dat Schnitzler’s opvatting wat dit
betreft nogal schommelt. Omdat hij verantwoordelijk¬
heid de basis van het leven vindt, zoowel ethisch als
aesthetisch (sonder deze was jeder gebeuren ondrama¬
tisch en vervelend), moet hil wel cen vrijen wil aanne¬
men. En toch beschouwt hij het individu als een reser¬
volr van noodlotsoorzaken, waarmede hil geboren en
belast wordt.
Voor den letterkundige an den Schnitzler-liefhebber is
vooral het hoofdstuk Werk en echo belangriik, waarin
ook de letterkundige oritioi er niet goed afkomen.
Schnitzler verwist velen van hen terecht het schermen
met gemeenplaatsen, die een levend mensch, wat een
auteur toch is, zeer piinlik kunnen zin. Zoo scheldt mei
een bewogen handeling voor colportageroman, erotische
gebeurtenissen voor pornographie, wat phantastisch is
voor onwaar uit, enz.
Terecht verdedigt Schnitzler zich tegen het verwist
van Jongeren dat hij een psychologische schrijver is.
Psychologie is niet van een tiid maar op haar berust
ledere menschellike letterkunde. Waar zij niet is, is geen
leven.
Als eriteriat voor het kunstwerk geeft Schmtaler, en
hil komt daarin wel eenigszins met Wassermann over¬
een, aan: Eenheid. intensiteit, continulteit. Voor hemi
is het ock de „Gestalt.“ die beslist of het werk zal bly¬
ven of niet.
Dit boek is algemeen gehouden en in heel het werkje
komt maar den aanval voor op een aparte beweging die
ook genoemd wordt: het communisme. De elegante.
aristocratische, wat sombere Schnitzler, dien wi uit
ziin werken kennen, maar cok een mensch, die het zeer
ernstig met ziin medemenschen meent al kan hij maar
enkelen van hen ernstig nemen, handhaaft zich in dit
aphorismenboek, dat smakelljk is voor ons verstand.
SIEGFRIED VAN PRAAG,
Arthur Schnitzler.? Buch der Sprüche und Be¬
den Ptrudon-Vertag, Wien.—
Sprüche in Versen und Aphorismen über Schicksal und Wille, Ver¬
antwortung und Gewissen, Beziehungen und Einsamkeit, Wunder und
Gesetze, über Tageswirren und den Gang der Zeiten, über Werk und
Widerhall. Kleine Sprüche, die Fragen stellen und Antworten geben,
die nicht endgültig sein wollen, sondern sich mit dem Ahnen um das
Wesen der letzten Dinge begnügen. Im Gegensatz zu Schnitzlers er¬
kenntniskritischem Werk „Der Geist im Wort — der Geist in der Tat“
ist das „Buch der Sprüche und Bedenken“ kein systematisches Buch,
so polar die Begriffspaare auch geordnet zu sein scheinen. Es sind
Tagebuchaufzeichnungen eines Dichters: prophetisch und intuitiv in der
Problemstellung, klar und scharf in der gedanklichen Formulierung.
Die Helden in Schnitzlers Dramen und Erzählungen äussern häufig Er¬
kenntnisse, deren Tiefe den Weisheiten dieses Aphorismenbuches in nichts
nachsteht. Aber man muss von ihnen abzieben, was zur seelischen
Verfassung des jeweiligen Helden gehört, was des Dichters ureigent¬
liches Bekenntnis ist. In den zuweilen fragmentarischen Apercus des
Buches der Sprüche und Bedenken sind ganze Dichtungen, Philosophien,
Erkenntnistheorien enthalten. Schnitzler führt uns auf einen Berggipfel.
durchsichtig-rein ist die Luft, und der Blick reicht weit über Land¬
schaften der Welt, der Seele, des Charakters. Der Weg zu diesen
Höhen geht über die Schickungen, Wirrnisse und Erschütterungen eines
L. W—n.
Menschenlebens.
206 —.
Schnitzler.
Ich war sein erster Rezensent,
Als er die Flügel geschwungen;
Ich habe seinem jungen Talent
Ein Eiapopeia gesungen.
Mehr Lob als Tadel fanden sodann
Des Dichters Romane und Stücke,
Doch jetzt, ein abgeklärter Mann,
Tut wehe er der Kritike!
Wenn er mit Sprüchen kampfesfroh
Den Kritikern springt an die Hälse,
Bleib treu ich fast dem ganzen Tableau
Von Anatol bis Else.
Ich lasse jede Polemik sein
Und wäre sie noch so gründlich,
Sonst wendet der Doktor Schnitzler ein,
Wir seien gar zu empfindlich !
1#7.