I, Erzählende Schriften 39, Ein Erfolg, Seite 3

Erfo
box 6/5
39. Ein
FEUILLETON
EEN SOCUES
door
ARTHUR SCHNITZLER
Hij beefde tot in ziin vingertoppen. De jonge
heer aan den overkant leunde tegen cen lan¬
taarnpaal en bekeek ziin schoenen. Kathi
knikte cen paar maal als teeken van afscheid
en keerde zich om. Engelbert greep haar hand.
Zij staarde hem aan.
„Wat denk je wel?“ zeide zij plotseling zeer
ernstig.
„Kathi, ik wil niet, dat je naar het Prater
gaat. Begrepen! Ik wil't niet. Aanstaanden Zon.
dag ben ik vrij van dienst, dan gaan we samen.?
„Nrtuurlijk, jou zullen ze vrij geven, alsof zij
éen dag buiten je kunnen. Dan zou in heel
Weenen alles in het honderd loopen, dan zou
jedereen alles doen wat hij wilde, omdat men
wist: Engelbert Friedmaier heeft vrij! Goeden¬
dag Engelbert. Als ik terug kom, zal ik cens
kijken of je misschien intusschen promotie hebt
gemankt.“
„Kathi, je gaat niet naar het Prater, anders
gebeurt er een ongeluk.“
„Laat mij door“, zeide het meisje en haar stem
was schor.
„Als je naar het Prater gaat, is het uit tus¬
schen ons, versta je.“
„Is het waar, beloof je mij dat? Ik ga dade¬
lijk.“ Zij ging. Engelbert bleef cen oogenblik
als verlamd stean. Nuzag hij, dat de jonge man
aan den overkant uit zijn droomen ontwaakte
en onschuldig met ziin wandelstok zwaaiend,
dezeifde richting insloeg als Kathi. In het vol¬
gende oogenblik was Engelbert weer bij Kathi
en greep haar bi) den arm. Zij schreeuwde, mahr
niet Juid:
ts gedronken?“
„Ja zeg cens, heb je
„Je gaat niet!“ Hij
gedempt en ziin
bogen waren rood be
„Laat me los“, zenle Auchil. „Zoo iets is me nog
nooit overkomen.“
Hij liet haar arm los. „Ik verzock je voor den
laatsten keer.“
„Of je me nu met rust laat dat het uit is, ik
ga naar het Prater.“
„Kathi.“
„Je bent cen kameel.“
„Kathi, wat zeg je daar?“
Zij keek hem brutaal aan en herhaalde. „Dat
je een kameel bent.
Engelbert staarde naar de geopende lippen,
waarvan de woorden gekomen waren. Een
oogenblik wilde hij haar antwoorden, ziin vin¬
gers trilden en alles zwom voor ziin oogen,
zoodat het leek alsof Kathi in een vreemden
nevel verdween en de jonge heer in de lucht
scheen te dansen. Maar in het volgend oogen¬
blik zag hij alles duidelijk, veel duidelijker dan
eerst, en cen onbegrijpelljke kalmte kwam
over hem. Hij was niet meer Engelbert, de
verloofde. Hij was een agent in dienst en vöör
hem stond niet meer ziin aangebeden meisje,
maar een vrouwspersoon, dat hem had belee¬
digd. Een dwaas, maar veel beteekenend lachje
gleed over ziln gelaat en met een geheel ver¬
anderde, vaste, luide stem, zooals nog nooit
iemand van hem had gehoord, zeide k.), terwijl
hij ziin hand op den schouder van het meisje
legde. „In naam der wet, u bent gearresteerd.“
Kathi keek hem verschrikt aan en wist in
het eerst niet of zij moest lachen of boos wor¬
den, maar ziin blik en ziin stem waren 200
stellig, dat zij niet mcer aan ziin ernst kon
twijfelen.
„Engelbert, ben je..
„Er bestaat geen Engelbert meer, ik ben
agent.“
Eenige voorbijgangers waren blijven staan.
„Engelbert,“ zeide Kathi zacht en keek hem
vleiend aan.
„Juffrouw, u moet dadelijk mee naar het
burcau, daar zal men u leeren, dat een agent
geen kameel is.“
Andere voetgangers bleven staan, Iemand
had de woorden gehoord en brucht deze aan
cen ander over, de verwondering in den kring
was groot.
„Doorloopen“, zeide Engelbert, zich waardig
tot de omstanders wendend. „Ik verzoek u
dadelijk door te loopen, Alstublieft juffrouw,
ga mee.“
Kathi staarde hem aan, zij begreep er nog
altijd niets van.
Nou, komt er nog iets van, juffrouw?“ zeide
Engelbert. „Vooruit.“
Met een handbeweging beval hij haar te
gnan. De menschen waren terzijde gegaan en
keken naar de arrestatie van het moole meisje.
„Waarom arresteert u deze dame?“ zeide
plotseling iemand achter Engelbert.
Engelbert keck om. Natuurlijk was het de
jonge man in grijs costuum.
„Wat?“ antwoordde Engelbert op een toon
van gerechten twiifel aan het verstand van den
ander.
„Waarom of u deze dame arresteert?“ her¬
haalde de jonge man, terwiil hij Engelbert
brutaal aankeek. Kathils gezicht drukte groote
dankbaarheid uit. Engelbert begreep, dat bii
niet halfweg kon blijven steken.
„U moet ook mee, ik arresteer u in naam
der wet!' riep hij uit.
ga heel grang mee, beste man der wet“.
zeide de jonge man lachend.
„Ik ben geon beste inan der wet. Vooruit!“
„Neemt u mij niet kwalijk,, zeide de jonge
man, „dat kunt u niet beoordeelen; ik vind
u een besten man, agent.“
„Zwiig en volg mij. Ik gaf bevel tot door¬
loepen' wendde hij zich tot de menigte, di¬
weer dichterbij was gekomen. „Het is hier
geen schouwburg.“
Hij liep in het midden van de straat, rechts
van hem Kathi, links de jonge man. Jä, nu
I1
een
twee
g4