II, Theaterstücke 17, (Lebendige Stunden. Vier Einakter, 0), Marionetten. Drei Einakter, Seite 39

box 22/10
17.4. Marionetten—Zyklus

ergens anders dan juist in Weenen, in zoo'n aardigen
te bezien: ze heoft trekken die b
ken.
Jan-boel, waar een elk maar doet op zijn eigen houtje,
alles jeder oogenblik in het honderd loopt zonder dat
„Georg Merklin, ongeveer 50 iaar
een mensch het zich aantrekt, en de op't moment voor
die al wat grijs wordt, en dik gi
verentwoordelijken poseerenden gelaten denken: „Es
overjas met opgeslagen kraag, don
wird weiter gewurstelt'’. Schnitzler heeft ze läten „wei¬
de brock, cen slappen hoed, stoff
FEUILLETON.
terwursteln'“, allemaal de mannetjes en de vrouwtjes.
nen; maar in zin optreden een
Naar hij nu zeif merkt, wat al te lang. Zij hebben höm
voornaamheid.' Zooveel voor het
beet, evengoed als, zoo niet meer dan, hij hen.
is zorgvuldig geteekend: geen en
Weshalve hij op het nu op een andere manier heeft ge¬
noodig en voldoende. De man, die
Nieuwe Duitsche Boeken.
probeerd, eene tegenovergesteld aan de kuur die in den
weinig vervuld, de man met #een
Ruf des Lebens mislukte. Wéér heeft hij echte „Wea¬
ter zich, is in die verschijning ge
Artkur Schnitzler.
ner'' laten leven en op echte „Weaner'“, manier. Maar
Die hem kenden toen ziin toch
Marionetten.
homocopathisch te werk gaande heeft hij den spot met
lag, hielden hem voor een genie;
Fischer Berlin.
den spot-zelf verdreven. En de duivel heeft hem ge¬
nu waren zij ock daarom domkop
holpen tegen Beölzebub. — Daarmee heeft hij tege¬
de verzen en de romans die hij
Men kan genoeg krisgen, ook van nög zoo'n goed
lijk nog een tweede kwaal gebeterd van zijn vroe¬
dan niets. Niet dat zij niet een h
ding. Arthur Schnitzler heeft blijkbaar genoeg gekregen
geren tijd. Wel wat te dikwijls heeft Schnitzler be¬
dan de verzen en de romans van
van de ironic.
halve over dwaze dingen, ook over zulke gespot, die
genies doorgingen er zichzelf das
Hij heeft zoo lang gelachen over zijn Weeners, dat hij
daar te goed voor waren; ecnvoudige, teere, zachte din¬
alle poezie en kunst is eigenlisk i
zich den spot met her tegen-gespot heeft. En nu wil
gen verdraaid, zoodat ze er dwaas uitzagen. En die er
echte, het ééne — dat bestaat al
hij wat anders.
dan mee spotte, dat was de held. (Held is geen goed woord,
bewustzijn van den kunstenaar, Da#
Het eerste symptoom van zijn onpleizierig-worden en
men denkt dadeljjk aan den houwer op zij, terwijl
ren niets van te merken. Hjj zegt
de poging tegeljjk tot een kuur, was verleden winter
Schnitzler’s superieur mensch prikte met cen penne¬
vroege bewonderaars; cen
zijn tooneelstuk „Der Ruf des Lebens'’. Hjj probeerde
rues — een venifnig scherp, wel is waar.)
ziin poppenspel höeft gespe
den spot te verdrijven met ernst — ernst vun de bloe¬
Dat is nu uit. De spotter is zelf de bespotte g
shans. „Wie zegt je dat i
digste soort. Het tooneel was bestrooid met lijken.
worden. Hij heeft zijn boosaardige geestigheid nog
ben geworden? Aoeten de anc
Moord, zelfmoord, langzame teringdood en „in effigis'
evengoed als vroeger: maar de dwaasheden, de holle
Als jjj vandaag je oboö verkoopt
(om het door ömkeering juist uit te drukken) een
vertooningen, de valsche schijn, die hij vroeger in an¬
of je vingers en Je lippen werden
heel regiment in de pun gehakt; de verrader die hen
meer op kondt bläzen, zou-je dan
deren daarmee aantoonde, die zijn nu in hem zelf.
aan de vijandelijke sabels overleverde, dertig jaar ge¬
Ijj zelf is de van droge erwten rinkelende blaas waar¬
zijn dan vroeger?“
al! denk
mot zijn arm-loozen Rafaél cen zei
in met zijn eigen pennemes cens geprikt moest wor¬
Srehertetet selte i trerthaltene
den. Door den spot-zelf is de sj#t overwonnen.
„Of necm aan dat je er geen p
logs-tafercel. Het was een groot middel dat Schnitzler
Dat is de gemcenschappelijke trek van de drie toc¬
en je gooide je oboß eenvoudig
daar aanwendde tegen zijn groote kwaal, Men mag ge¬
neelstukjes onder den titel van „Marionetten'' ver¬
haar klank je niet meer voldeed,
rust zeggen cen paarde-middel. Maar het gekke was dat
ecnigd. Een eigenlijk marionettenspel is alleen maar
kunstenaar meer viin, of was je
het niet hielp. Integendeel! De ter deur uitgedreven
het tweede „der tapfere Cassian''. Het derde „Zum gros¬
pas verst cen echt kunstenaar! Al
spot sprong door de brekonde venster-ruiten weer nuar
sen Wurstl'' heeft evenveel heusche menschen als ma¬
hadt gegooid, je instrument, dat 2#
binnen, en ditmaal kreeg hij den dichter zelf te puk¬
ricnetten voor „personen“. Het eerste „der Puppen¬
vergreljjking met de goddelijke muziel
ken. De komick van al die uit puren levenslust sterven¬
spieler“', daar komen in 't geheel geen marionetten bij
Na dan, ik heh misn obos mit
de, zich van kart helpende en moord-in-het-groot be¬
te pas, dan alleen maar in zoover, als de „held'’ zich
je. De domkoppen hebben gesehr
drijvende menschen was onweerstannbaar.
niets meer in! Ik laat hen schieen
verbeeldt dat hij zijn mede-menschen en mede-spelers
Schnitzler is cen veel te knap schrijver om het niet,
als marionetten aan zijn touwtjes laat dansen. De titel
stenaar kan nooit iets invallen, w
beter dan wie ook van zijn bedillers, ingezien te heb¬
zichzelven — hij heeft de innerlijk
van Marionetten moet dus niet letterlijk opgevat, maar
ben, dat zijn kuur mislukt was. En hij moet ook be¬
daarop komt het aun.?'
eer als een aanduiding. En de echtste marionette in
grepen hebben waarom: omdat hij den echten Weener
dien bepaalden zin, dien Schnitzler met het woord meent,
„Het is of ik je gisteren
veel te vast in zijn hoofd had, en in veel te vele va¬
dat is juist die hoofdfiguur uit het heusche-menschen¬
zeggen !? antwoordt de bewonderen
riéteiten, om nog ruimte over te houden voor men¬
al elf jaar geleden!'
stukje vooraan in den bundel, juist die denkbeeldige
schen van z00 gansch anderen aard, die cen 200 gansch
Puppenspieler, die de rest van het monschdom als zijn
Elf jaar lang teren op e
ander leven leven.
marionetten beschouwt en meent te kunnen behandelen.
bewustzijn van „innerlijke volbeid
Wat een rarckick-kast heeft nis er van opgezet, van
Terwijl hij zich verbeeldt dat hij hen laat dansen aan
toch wat !
zijn beminde „Weaner !? Het „süsze Mädl de Gigerl, de
de touwtjes van zijn kuren, spartolt hij zelf, voor aller
En wat cen stumperds, stakkerd
„fesche Weanerin'’ de Schlappschwanz, — de specifiek¬
oogen, als de godsjammerlijkste paljas aan jjn eigen
dähr tegen aan gehouden menschen
Weensche namen moeten behouden worden voor de speci- Tonmachtige ijdelheid.
werk, welk ook, moeite gevenden
fiek-Weensche figuren: ze zouden 206 niet kunnen ziin De figuur is interessant genceg om haar nauwkeurig 1 vreugde noodig hebben anderen wit