II, Theaterstücke 5, Liebelei. Schauspiel in drei Akten, Seite 1422

Lieb
lei
—.—
box 12/8
ernit lichten om met den onmtddellijk voortgegetten
gelachtegang, nu hij het alles allern had ie zegzen.
de aundacht tegemoet te konten.
Met het eerste stukje der Lebendige Stunden
(nit 1901) dat den titel geefr aan het kwartet, waar
het ten onzent door meer dan éen gezelschap gespecl¬
1e Literatur bet eind van vormt, is Dr.Schnitzler
so voordrachten begonnen. Fel tast hi: daar kunste¬
naars-zelfzucht aan. In een voorstad van Weenen
##en klein rüke-lui's-huis. De tuinman werkt in den
zuin: de oude heer Hausdorfer komt het huis uit en
vertelt den deod der ran Hofrätin“, Deze was con
verlaten vreuw, haar man liep weg met een andere.
Toen toonde Häusdorfer zich uaar vriend. Hoeveel
hij voor de doode geweest is erkent dankbaar
Ieinrich, haar zoon, die, terüg van cen reis, ook den
ruin in komu Wij hebben dl over Heinrich gehoord
in het gesprek van Hausdorfer met den tuinman. Hos
jong Heinrich nog zij, er wordt vaak van hem in de
kranten gerept en de menschen spreken over hem.
„Haben Sie, vraagt Hausdorfer aan den fuinman,
denn nie den Schein um seinen Kopf bemerkt?“ En
wanneer de tuinman vreemd daarvan opkijkt:
„Haben S’ keine Angst, Borromäus, ich red’ von
keinem wirklichen Schein, nur von einem figür¬
lichen. Sie konnen ihn nicht rehen, Borromäus, ich
auch nicht; aber die Frau Hofrätin hat ihn gesehen'.
Wil de bedroefde oude vriend der veel jongere ge¬
slorven vrouw zeggen, dat zij, de moeder, te veel in
haar zoon zag? Ach, Hausdorfer-zelf weet ook heei
goed: Heinrich is kunstenaar en „ein Dichter — ###
ist schon eine andere Art von Mensch, wie unsereiner“.
Doch nu hij — de tuinman is heengegaan — alleen
ie met den zoon van haar, die hij zoo innig heeft lief¬
gehad, nu komt het van het een op het ander en kan
de oude het geheim nict bewaren, horwel de doode
het hem in een brief heoft verzocht, un zegt hij den
zoon wat die brief verklapt heeft: de goede vrouw,
die, deerlijk krank, toch nog wel drie jaar had kunnen
leven, heeft te veel morfinc ingenomen om haar zoon
van dat moederlijden, dat hem hinderlijk was, te ver¬
Jossen — haar zoon, die immers een kunstenaar is,
die niets hinderlijks om zich heen kan dulden.
Den jongen dit offer der moeder niet gunnend, ver¬
wijt Hausdorfer: — o jjj, je zult er makkelijk over
heen komen, du wirst dich aufraffen! leben! ge¬
stalten! Hochmütig seid ihr, das ist es: hoch¬
mütig, alle, die Grossen wie die Kleinen! Was ist
denn deine ganze Schreiberei, und wenn du das
grösste Genic bist, was ist sie denn gegen so eino
Stunde, so eino lebendige Stunde, in der deine Mutter
hier auf dem Lehnsfuhl gesessen ist und zu uns ge¬
redet hat, oder auch geschwiegen, aber da ist sie ge¬
wesen — da! und sie hat gelebt, gelebt!
En de zoon heeft dit antwoord:
— „Lebendige Stunden? Sie leben doch nicht länger
als der letzte, der sioh ihrer erinnert. Es ist nicht der
schlechteste Beruf, solchen Stunden Dauer zu ver¬
leihen, über ihre Zeit hinaus..
De kostelijke vertelling, welke Schnitzler na de
rustpoos heeft voorgelezen — cen lang stuk, om voor
te lezen, juist als men zelf er de schrijver van is —
treft kunstenaarszelfzucht in anderen toon en brengt
ons bovendien tot wat anders, dezen schrijver zoo wel¬
wertrouwd en waarin hij de Weener Maupassant is:
den wrang-komischen minnestrijd. Na vele, vele jaren
heeft Fräulein Hell, de opera-ster, de smeekingen van
Baron von Lieseburgh verhoord en den volgenden
ochtend maakt hij nu plannen, nog een jaar of vier
theater dan zal Kläre wel willen trouwen.... Nog
wat jaren en hij betaalt met het leven de tiding,
waarom zij hem ecns verhoord heeft.
Vöör de pauze, na Lebendige Stunden heeft
de schrifver den cersten Einakter uit den Cyelus
Anatol voorgelezen en hiermee het motief behan¬
deld, den meesten menschen hier vam hem bekend, daar
het stukje niet brengt in di sfeer van Minnespel
(het door Mijnssen vertaalde Liebelei), doch daar¬
van rept als ran iets begeerlijks, althans dat de mon¬
daine benijdt, die Anatol op straat ontmoet. Want zij
zelve mist den moed, de kracht om te minnen vant
„süsses Mädel“. Het kwam ons voor, dat de voorle¬
zing hiervan het meest op het anditorium ingewerkt
heeft. En toch, hoe sober is de stof, niets gebeurt er,
wwee menschen praten, daags vöör Kerstmis cen
straat-ontmoeting. Waarom kent ons tooneel zulk
werk nict? Is het bezwaar het innig-mondaine, waar¬
wan de uitbeelding beslist-noodig is? Of alweer dit,
dat er niets gebeurt? De voorlezing gaf nochtans al
„werking“! We zagen twee werelden, volheid en
leegheid, volheid met weemoed van iets bontstondigs,
leegheid als het ergere.
Het talrijke publiek, dat Schnitzler's eerste voor¬
dracht heeft aangehoord (ook het tooneel was verte¬
genwoordigd, o. a. door den beer en mevrouw Chris¬
piin) heeft den vermaarden schrijver de hulde ge¬
bracht, waar hij recht op heeft: hij, 206 modern en
toch 266 mensch, z00 penetrant en ragfisn ievens, vank
gonder te spreken de dingen zeggend.
1