V, Textsammlungen 5, Masken und Wunder. Novellen, Seite 48

box 35/8
Wul
I
5. Masken und nder
zij Gruwt van een, wiens wiisheid zulke nood¬
len er aan het individu alleen geen gevoel
eliik,
lottige experimenten bewerkte.
meer overblisft.
dan
Het andere verhaal is er een uit de meer
Komtesse Mizzi is de niet meer jonge
en in
gewone werkelijkheid. Een rijke vrijgezel komt
gravendochter, die haar onecht kind na 8 dagen
ldon¬
te sterven en laat viif ziiner vrienden cen
van zich zag wegnemen, om den toestand der
beau¬
schrifven na, jaren vroeger opgesteld, waar¬
clandestiene ouders te „sauvceren“, Zij is nu
igens
in hij de kwaadaardigheid heeft hun mee te
onverschillig geworden over dien zoon, dien
heid,
deelen, dat alle hun vrouwen, voor korter of
zij noolt terug zag, en als hij haar na
maar
langer, „de ziine' waren. Zuivere malice
zeventien jaar wordt voorgesteld, merkt zij be¬
ziin
van een cynischen leeglooper in een zeer on¬
daard op, dat het „moederlijk bloed' toch ze¬
verheven wereld van gelijkwaardige. (of gelijk
ker een legende moet zijn. Tevens betreurt zij
on-waardige) leegloopers. En de slag is raak,
s ge¬
de maitresse haars vaders, een balletdanseres,
aanvankeljjk...... Maar dan bepeinst elk der
k op
niet eerder te hebben gekend, dan op het
vrienden, dat die dingen lang, lang geleden ziin
epste
oogenblik, dat gezegde maitresse dien vader
en hun vrouwen reeds niet meer jong. En een
kheid
gaat verlaten, om als geposeerde vrouw van
weemoed overkomt hun van het ongemerkt
ische.
middelbaren leeftijd een eerbaar huwelijk met
verzinken der voorbiie jaren, nu zij trachten
nziin
een riitulgverhuurder aan te gaan. Ook had
vroegere gevoelens en hartstochten weer opto
n. om
Komtesse Mizzi nog een „relatie“ mét haar
wekken, om te bevinden, dat nicts meer ant¬
200-
kunstleeraar, die zij bij deze gelegenheid door
woordt op hun roep. Wat in dien smadeljjken
.Dan
den auteur ironisch „Familientag“ genoemd.
brief geschreven staat.. het ontroert hen
in alle gemoedskalmte opzegt. Er is inderdaad
eigenlijk niet meer, bevinden zi. Hoe ook, het
niets meer dat haar roeren kan, geen persoon
is geleden en voorbij. Hun vrouwen, zij zeif
avon¬
en geen toestand. Wat eertijds aandoenlijk,
ziln anders geworden, en dät is 't wat zij v#ral
gam¬
schokkend, ontzettend, wanhopig of droevig
beseffen, terwiil zij peinzend huiswaarts kee¬
ucht,
aandeed, wekt bij deze vrouw geen weerklank
ren, besloten om te verzwiigen, wat tot een
zucht
meer, zoomin als de groote woorden Echtbreuk.
lang verganen tijd behoort en niemand meer
hische
Overspel, Ontrouw meer beteekenis hebben
hinderen kan. Zoo eindigt dit tweede verhaal.
weer
voor de vrienden van den gestorven vrügezel,
Het is niet de cerste maal, dat Schnitzler zegt
terug,
en het is juist die doodeljjke koelheid, die hier
indruk maakt, waarom het klaarblijkelijk te
wat hij in deze beide novellen heeft willen zeg¬
ichs,
doen is. De leegte, de stilte, de wezenlooze lijd¬
gen. In een zeer treffende één-acter, Kom¬
zaambeid, waar vroeger volte en rumoer en
tesse Mizzi, in een buitengewoon geestig
t be¬
hartstochtelijke actie was. Wij ziin juist nos
reeksje korte dialogen, Reigen geheeten,
mir
dicht genoeg bij de romantiek, om ons over
komt hetzelfde levensgevoel tot uitdrukking en
losen,
dit on-natuurlijke te ontzetten, waal
ik verbeeld mis, dat Schnitzler’s gansche
misschien onze kinderen of kindskinderen
kung
deuvre, zoover het tot heden verschenen is,
weiss
reeds niet anders dan onbelangrijke natuur-
wel niet anders zeggen zal dan dit cene, zwaar
1jjkheid zullen vinden. De werking van
van beteekenie, daßf als de conventioneele de
omdat gemeenschappeli Ae govoelens van on¬ aftal-Schnitzler’s werk echter berust voor een groot!
deel op dat, nu nog smarteljjk gevoeld, con¬
trast tusschen het heftige, veelwisselende tra¬
gische leven van voorheen en het onaandoen¬
lijke, eenvormige, nuchtere leven van thahs.
Met Schnitzler ziin wij bii de tegenpool-van
het romantisch voelen aangeland en schfint'het
individualistisch proces volbracht. Zij, die om¬
streeks ’70 zich begonnen af te vragen, of-zij
inderdaad zelf dachten wat zij dachten ien
voelden wat zij voelden, mogen thans vaststel¬
len, dat inderdaad geen conventioneel, geen ge¬
meenschapsgevoel van vroeger hun meer „aan¬
kleeft', en tevens.. dat hun geen enkel noe¬
menswaard gevoel meer aankleeft. Zjj lüken
finaal door alle gevoel heen, wat schilnt te
wiizen op het verschijnsel, door mij boven ge¬
formuleerd, dat gevoel in gemeenschap
is, of niet is.
Inderdaad een ietwat angstwekkende ont¬
dekking, zou men zeggon, niet het minst, wiil
tegelijkertijd alle moreele vastheid en onder¬
scheiding hiermee schiimt te loor gegaan en
„de stem van het geweten' definitief tot zwii¬
gen gebracht. Is dit verval van beschaving
of ontwikkeling naar meer geesteljjk bestaan?
De tijd zal het ons leeren en onderwijl mogen
wij bedenken, dat de wereld niet stil kan staan
en de gang van het gemeenzaige der roman¬
tiek naar het individüeel-verbiizonderde dezer
tüden tenminste een logische is, waarop met¬
tertijd weer een ver-algemeening, maar dan
van anderen sard, volgen zal. Dat ondertus¬
schen de ##sanderliike persoonlijkheden bitte¬
ren nood zullen lijden uit die verplaatsing van
levenswaarden, is zeker den „wereldgang' vol¬
maakt onverschillig.
FRANS COENEN 1